Spring naar content

Dialyseren met een shunt

Voor hemodialyse is een goede toegang tot uw bloedbaan nodig. Hiervoor zijn twee mogelijkheden: een shunt of een katheter. Op deze pagina vind u meer informatie over de shunt.

Wat is een shunt?

Een shunt is een verbinding tussen een slagader en een ader. Deze verbinding wordt gemaakt tijdens een operatie. De shunt wordt meestal geplaatst in de boven- of onderarm. Een shunt is gemakkelijk aan te prikken en gaat vaak jarenlang mee. Bij hemodialyse worden via uw bloed afvalstoffen en vocht uit het lichaam verwijderd met behulp van een filter (de kunstnier). Deze kunstnier is verbonden aan een dialysemachine. De shunt zorgt ervoor dat er voldoende bloed uit uw lichaam door de kunstnier geleid wordt.

Twee soorten

Er zijn twee soorten shunts: een natieve en een kunststof shunt.

Natieve shunt (fistel)

Hierbij wordt van uw eigen bloedvaten een verbinding gemaakt tussen een slagader en ader. Dit gebeurt bij uw pols of elleboog. De ader krijgt door de druk van de slagader een grotere doorsnede en de wand van de ader wordt steviger. U krijgt deze shunt als de kwaliteit van uw bloedvaten goed is. Nadat de shunt is geplaatst, duurt het zes tot tien weken voordat deze gebruikt kan worden voor de dialyses.

Kunststof shunt (graft)

Als de kwaliteit van uw eigen bloedvaten niet goed genoeg is voor een natieve shunt, krijgt u een kunststof shunt. Hierbij worden de slagader en de ader door een kunststof bloedvat met elkaar verbonden. Nadat de shunt is geplaatst, duurt het zo’n vier weken voordat deze gebruikt kan worden voor de dialyses.

Plaatsen van de shunt

In overleg met u, bepalen de vaatchirurg en de nefroloog waar de shunt wordt geplaatst. Dit hangt af van de kwaliteit van uw bloedvaten en of u links- of rechtshandig bent. De vaatchirurg legt de shunt aan tijdens een operatie. Hiervoor wordt u meestal plaatselijk verdoofd, maar de operatie kan ook onder algehele verdoving plaatsvinden. De arts bespreekt dit met u. Voor deze operatie wordt u één tot enkele dagen opgenomen in het ziekenhuis. Meer informatie over de operatie krijgt u van uw arts.

Uw arm kan na de operatie wat blauw zijn. Dit gaat vanzelf over. Na de operatie gaat de shunt ‘rijpen’. Dat betekent dat het bloedvat groter en steviger wordt. De arts beslist met de verpleegkundige wanneer uw shunt goed genoeg is om aan te prikken.

Controleren van de shunt

Er moet voldoende bloed door de shunt blijven stromen. Om die reden controleert de verpleegkundige uw shunt regelmatig. Ook is het belangrijk dat u de shunt zelf controleert. Hoe sneller we een afwijking ontdekken, hoe gemakkelijker we het probleem kunnen oplossen.

Controle vóór elke dialysebehandeling

De verpleegkundige controleert de shunt voor iedere dialyse. Met een stethoscoop luistert zij naar het geluid dat de shunt maakt. Ook kijkt en voelt ze of de shunt nog goed werkt.

Shuntflowmeting

De verpleegkundige voert regelmatig een shuntflowmeting uit. Hierbij meet zij hoeveel bloed er per minuut door uw shunt stroomt. De meting vindt plaats tijdens een dialysebehandeling en doet geen pijn.

Controles die u zelf uitvoert

Het is belangrijk dat u de shunt zelf elke dag controleert. Hierbij let u op roodheid, zwellingen en blauwe plekken. Ook controleert u of de trilling van de shunt nog aanwezig is en u luistert naar het shuntgeluid. U hoort dan het stromen van het bloed. De verpleegkundige legt u na de operatie verder uit hoe u deze controles moet uitvoeren.

Twijfelt u of uw shunt nog goed werkt of hebt u hier vragen over? Bespreek dit dan met de verpleegkundige.